Louise van Schaik: 'Tijd van grote klimaatakkoorden is voorbij'
Verstrekkende klimaatakkoorden behoren waarschijnlijk tot het verleden. Steeds meer landen hebben geen trek in de komst van de internationale VN-politie om hen op de vingers te tikken. Dat is jammer, maar geen onoverkomelijk probleem. Dat stelt Louise van Schaik, specialist op het gebied van internationale betrekkingen met name wat betreft klimaatverandering en de ‘groene’ economie in het algemeen. Ze is werkzaam op Instituut Clingendael en volgt de ontwikkelingen rondom milieu op de voet.
Nederland was ooit een gidsland op dit gebied. Dat is niet langer het geval, aldus Van Schaik. Met name op het gebied van duurzame energie en het hergebruik van grondstoffen en andere artikelen, zijn andere landen ons land voorbijgeschoten. Het Klimaatakkoord van Parijs leek een doorbraak. Maar het was ook vaag. Na de Verenigde Staten overweegt nu ook Brazilië zich terug te trekken. Is het akkoord daardoor waardeloos geworden? ‘Het maakt in ieder geval duidelijk hoe complex dat soort internationale akkoorden zijn. De conclusies van Parijs waren vooral intenties. Er werden geen bindende afspraken gemaakt. Daarover kon niemand het eens worden. Alleen in de Europese Unie zijn de aanbevelingen omgezet in concrete wetgeving, die niet zomaar door een andere regering kan worden aangepast. Dat geeft te denken. De positie van de Verenigde Staten is duidelijk. Onder een Democratische regering was er in ieder geval nog de bereidheid om samen om de tafel te gaan zitten. Nu waait daar een heel andere wind. De recente geluiden vanuit Brazilië zijn vergelijkbaar.’
Kunnen we niet veel meer van dit soort akkoorden verwachten?
‘Het enige echt succesvolle multilaterale akkoord is het Ozon-protocol uit 1987. Maar dat was wellicht gemakkelijk omdat er slechts gewerkt hoefde te worden met een beperkt aantal producenten. Het belangrijkste verschil is echter dat de wereld er indertijd heel anders uitzag. De Verenigde Staten en de Europese Unie waren toen nog in staat om de rest van de wereld hun wil op te leggen. Dat is niet langer het geval.’
Hebben China en India met andere woorden geen zin om hun economische groei te laten stokken door milieumaatregelen die hen door het Westen worden opgelegd?
‘Dat was het geluid dat je in ieder geval vanuit India tot enkele jaren geleden hoorde. Maar die landen hebben ook hun eigen milieuproblematiek. De vieze lucht in Chinese steden is een serieus probleem. De bevolking begint te morren. Een volksopstand is het laatste wat het communistische China zich kan veroorloven.
Bovendien omarmt de Chinese regering de mogelijkheden die de groene economie biedt. Op sommige gebieden zijn Chinese fabrieken toonaangevend op dit gebied, kijk maar naar de batterijtechnologie.’
Wat is het alternatief voor verstrekkende akkoorden?
‘De EU heeft een belangrijke rol. Het is nog altijd het grootste economische blok ter wereld. Het kan producenten allerhande eisen opleggen, iets wat in de praktijk ook gebeurt. De rol van belangenorganisaties blijft wezenlijk. Het is cruciaal om te blijven hameren op het belang van duurzaam heid. Het gaat daarbij ook om het ter verantwoording roepen van bestuursvoorzitters. Vooral Westerse CEO’s kloppen zichzelf op de borst als het gaat om het duurzame beleid. Maar hoe zit het met de carbon footprint en hoe ziet het waterbeheer eruit? Ik denk dat de groene boekhoudregels en de groene regels voor beursgenoteerde bedrijven nog verder aangescherpt kunnen worden. En het blijft van belang dat daar ook door externe partijen wordt getoetst. De ‘naming en shaming’ van bedrijven die zich niet aan hun beloftes of regels houden, is en blijft een krachtig drukmiddel. Het zou daarbij goed zijn als de aandacht niet alleen op Westerse bedrijven wordt gericht, maar ook op bijvoorbeeld Chinese bedrijven.’
De publieke opinie als pressiemiddel. Wat ziet u als de belangrijkste ontwikkelingen als het gaat om het bewustzijn rond de milieuproblematiek?
‘Ik denk echt dat mensen zich steeds bewuster worden van de problemen die gepaard gaan met klimaatverandering. Ik ben daar overigens niet naïef in. Mensen snappen wel dat biologisch vlees beter is voor het milieu dan gewoon vlees, maar als dat twee keer zo duur is, blijven ze wel gewoon vlees kopen. Het is dus een geleidelijk proces.
Het meest bemoedigend acht ik de ontwikkelingen rond plastic en vooral het afval. Daar heeft de laatste jaren echt een grote verandering plaatsgevonden. Mensen realiseren zich dat je de aarde niet als een grote vuilnisbelt kunt behandelen. De gevolgen van vooral al het plastic in zee staan nu veel duidelijker op het netvlies. En dan heb je natuurlijk nog de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties. Ze betekenen niet dat er meteen een transformatie plaatsvindt, maar het is van groot belang dat alle overheden gevraagd wordt wat ze doen om de doelstellingen te verwezenlijken.’
De afgelopen tijd is in Nederland veel gesproken over de nieuwe Klimaatwet. Wat vindt u van de discussie?
‘Het is op zichzelf vrij ambitieus wat er wordt gevraagd, al is het maar de vraag of het kabinet de hele discussie overleeft. De ambitie is echter nodig. Het is allang niet meer zo dat Nederland een voorloper is op het gebied van duurzaamheid. Als het om de circulaire economie gaat en afvalscheiding en recycling in het bijzonder, dan zijn talloze andere landen veel verder. Andere landen hebben ook een koolstofheffing op industriële uitstoot ingevoerd, dat is in Nederland nog niet het geval. En wat betreft duurzame energie behoren we tot de achter hoede in Europa. Nee, het is zeker niet zo dat we nog als een gidsland kunnen worden gezien.’
Iets heel anders. U heeft zich in het verleden ook verdiept in de gevolgen van de klimaatverandering voor de vluchtelingenproblematiek in Noord-Afrika. Wat zijn daar de belangrijkste ontwikkelingen?
‘Dat is natuurlijk een heel complex vraagstuk. Maar het is steeds duidelijker dat er een direct verband bestaat tussen vluchtelingenstromen en de verandering van het klimaat, of het nu droogte is of overstromingen. Het is noodzakelijk om de grondoorzaken aan te pakken. Dat vergt aanzienlijke investeringen. Er gaat wel wat geld naar dit soort gebieden, maar als we bijvoorbeeld naar Mali kijken, dan is het geld dat via dit soort hulp binnenkomt, slechts een schijntje vergeleken met de bedragen die naar het Westen vertrokken Malinezen naar huis sturen. En zolang een beter perspectief in het Westen lokt, zal de drang om te vluchten, blijven bestaan.’